Overhandiging certificaat Holocaust Namenmonument

 
Certificaat Holocaust Namenmonument

Overhandiging certificaat Holocaust Namenmonument

Donderdag 10 juni jl. heeft burgemeester Röell van de heer Grishaver, voorzitter Auschwitz comité en initiatiefnemer van Holocaust Namenmonument het certificaat met de namen van de 45 weggevoerde Joodse Baarnse inwoners in ontvangst genomen.

Het was een goede bijeenkomst waarbij ons comitélid, Godfried van Run, een indrukwekkende voordracht gaf. De heer Grishaver vertelde hoe het idee van het Holocaust Namenmonument tot stand is gekomen en over het proces ernaartoe.

Voordracht Godfried van Run, lid Comité 4 en 5 mei Baarn

d.d. 10 juni 2021

Wie het gemeentehuis aan de kant van de nogal lelijke nieuwbouw binnenloopt en de moeite neemt om meteen rechts op een hoge blinde muur te kijken, ziet daar in grote letters de volgende tekst staan:

Allen die zich in Nederland bevinden worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, ras, geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan.

U kent deze tekst waarschijnlijk, het is Artikel 1 van de Grondwet. Dit anti-discriminatie artikel blinkt uit door krachtige taal en formulering: Allen die zich in Nederland bevinden worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Dat is nogal wat. Dat betekent niks meer en niks minder dan: In Nederland bent u veilig, wie u ook bent, hoe lang u hier ook bent, waar u ook vandaan komt.

Deze tekst is van 1983. Artikel 1 zoals wij het nu kennen, bestond niet in 1940. Toen luidde artikel 3 van de Grondwet: Allen die zich op het grondgebied van het Rijk bevinden, hetzij ingezetenen of vreemdelingen, hebben gelijke aanspraak op bescherming van persoon en goederen. En het was die bepaling die de Duitse troepen aan hun laars lapten op het moment dat zij op 10 mei 1940 de grens over staken. Koningin Wilhelmina noemde de invasie in een proclamatie een voorbeelden loze schending van onze neutraliteit.

Vijf jaar later lag ons land in puin en werden de doden betreurd.

Al in 1946 stond er bij het station een kruis ter nagedachtenis aan de ‘gevallenen’. Dat werd in 1947 een stenen monument. Het monument krijgt verschillende benamingen: Verzetsmonument, Bevrijdingsmonument. In ieder geval gaat het hier om personen die hun leven gaven voor onze vrijheid. Zo staat het ook op de in 2001 aan het monument toegevoegde plaquette. Toen werd ook een steen aangebracht met de namen van 31 (later 32) militairen en mensen van het verzet.

Over de Joodse slachtoffers van de naziterreur wordt met geen woord gerept. Baarn is hier overigens geen uitzondering in. De mensen die de vrijheid bevochten worden geëerd en herdacht, de veruit grootste groep slachtoffers van de naziterreur wordt niet genoemd.

Pas in de jaren zestig zijn er tekenen van een kentering. Dr. Loe de Jong presenteert tussen 1960 en 1965 de televisieserie De Bezetting. Het Eichmann-proces in 1961 in Israël zorgt voor een bredere belangstelling voor de Jodenvervolging en in 1965 publiceert Jacques Presser zijn “Ondergang”, twee delen over de Jodenvervolging in Nederland.

Die belangstelling was er blijkbaar niet in de eerste vijftien jaar na de oorlog.

Waarom werd de moord op de Joden na de oorlog min of meer vergeten? Daar bestaan veel verklaringen voor.

Het land moest worden opgebouwd, we keken vooruit, niet achteruit, we hadden het hier ook slecht gehad met de Hongerwinter en zo. Maar de bottom line is dat het schrikbarend grote aantal Joodse slachtoffers niet paste in het beeld dat men van de periode 40 – 45 had – of beter gezegd: wilde hebben. Het paste niet in het verhaal van een klein maar dapper land waarin verzetsstrijders met gevaar voor eigen leven de bezetter bevochten, bemoedigd door de redes van een standvastige koningin Wilhelmina voor Radio Oranje.

In zo’n verhaal past geen statistiek van 102.000 doden onder de 140.000 Joden. Het was een ongemakkelijk gegeven en er werd niet over gepraat.

In 1995, vijftig jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog, stelde een inwoonster van Baarn (zij woonde op dat moment in Den Haag) het beeld dat wij van de Tweede Wereldoorlog hebben in een ferme speech enigszins bij. Zij zei: Voor een juiste beeldvorming kan niet worden verhuld dat naast moedig optreden ook passief gedrag en actieve steun aan de bezetter zijn voorgekomen. Wanneer we vandaag ons ook bezinnen op de gruwelijkste volkerenmoord in de geschiedenis, ontkomen we niet aan een diep gevoel van schaamte; er is voor deze schandvlek op onze beschaafde wereld geen verontschuldiging.

Een paar maanden daarvoor had dezelfde mevrouw in een toespraak tot het Israëlische parlement gezegd:

De meesten van onze joodse Nederlanders zijn afgevoerd naar concentratiekampen en vonden daar uiteindelijk de dood. Wij weten dat velen van onze landgenoten zich moedig - en soms met succes - hiertegen hebben verzet en dikwijls met gevaar voor eigen leven hun bedreigde medemensen hebben bijgestaan. (…) Maar wij weten ook dat dit de uitzonderingen waren en dat het Nederlandse volk de ondergang van zijn joodse medeburgers niet heeft kunnen verhinderen.

Met deze uitspraken rekte koningin Beatrix (want over haar heb ik het) haar mogelijkheid om zich te uiten zo ver mogelijk op. Immers, alles wat zij in het openbaar zei (en zegt) valt onder de ministeriele verantwoordelijkheid. Dit was gewaagde kost in die dagen: een koningin die sprak van schaamte en die verzetsmensen uitzonderingen noemde. Uitzonderingen tussen een grote meerderheid van mensen die wegkeken en niets deden, of erger, mensen die meehielpen.

Die wegkijkers werden ook genoemd door de zoon van Beatrix, Willem-Alexander. In een eveneens indrukwekkende speech op een lege Dam in Amsterdam op 4 mei van het vorig jaar, sprak de koning:

Medemensen, medeburgers in nood, voelden zich in de steek gelaten, onvoldoende gehoord, onvoldoende gesteund, al was het maar met woorden. Ook vanuit Londen, ook door mijn overgrootmoeder, toch standvastig en fel in haar verzet. Het is iets dat me niet loslaat.

(…) Het minste wat we kunnen doen is: niet wegkijken. Niet goedpraten. Niet uitwissen. Niet apart zetten. Niet ‘normaal’ maken wat niet normaal is. En: onze vrije, democratische rechtsstaat koesteren en verdedigen. Want alleen die biedt bescherming tegen willekeur en waanzin.

Cees Roodnat schreef in het historische tijdschrift Baerne het niet-verhullende zinnetje: Tot het jaar 2000 hulde dit dorp zich als het om het lot van Joodse bewoners ging in een oorverdovend zwijgen.

Dat is niet helemaal waar. Er gingen wel stemmen op die om aandacht voor het lot van de Joden in de oorlog vroegen, maar daar werd niet naar geluisterd. In de jaren negentig was er in Baarn een burgerinitiatief om te komen tot een Joods monument. Maar dat is er toen niet gekomen. Waarom niet? Simpelweg: geen belangstelling van het toenmalige gemeentebestuur. Rond 2015 lagen de zaken inmiddels anders en kwam dat monument er eindelijk toch. Weer een burgerinitiatief, velen van hen zitten hier in de zaal, en de contacten van het organiserende comité met de gemeente worden dit keer bijzonder plezierig en vruchtbaar genoemd, aldus Cees Roodnat in hetzelfde artikel uit 2015.

Op het monument staan de namen van 45 Joodse Baarnaars die in de kampen zijn omgekomen. Vijf en veertig van de naar schatting 119 Joden die in Baarn leefden. Opgepakt en weggevoerd, terwijl de omstanders wegkeken. Of soms werden ze naar hun ondergang geholpen door bereidwillige dorpsgenoten.

Bij de onthulling van het monument sprak Rebecca Schellevis, geboren op 10 mei 1940. Haar broer en zij overleefden de oorlog. In september 1943 werd Rebecca samen met haar moeder en haar broertje opgepakt en afgevoerd. De Joden werden verzameld op het Stationsplein en daar heeft iemand niet weggekeken, maar gehandeld. De twee kinderen werden door de buren weggegrist uit de handen van hun moeder en in de menigte verstopt. Moeder Anna Schellevis stapte in de trein en is diezelfde maand, september 1943, in Auschwitz vermoord.

Dit verhaal kon Rebecca Schellevis in 2016 vertellen. Maar zij was een uitzondering. Gered door de buren zag zij haar moeder de trein instappen.

Het Namenmonument in Amsterdam is een poging het onbevattelijke bevattelijk te maken. Het laat zien wat er kan gebeuren als de overheid de burgers, of een groep van burgers, niet meer beschermt. Misschien is dat één van de lessen:

Artikel 1 van de Grondwet vormt de basis van onze rechtsstaat, de basis van onze beschaving. Als dat artikel met voeten wordt getreden, dan staan de sluizen open voor willekeur, rechteloosheid, vervolging vanwege kleur of godsdienst of wat dan ook. Dan zijn we vogelvrij.

In zo’n situatie komt het aan op de keuzes die wij maken. Als artikel 1 van de Grondwet wegvalt, dan zullen we het zelf moeten doen, zelf de waarden van de beschaving moeten hooghouden. Als individu en als collectief; voor onszelf en voor de ander.

Dat is de betekenis van die monumenten; zij vormen een voortdurende aansporing om als het erop aankomt: niet bang te zijn, niet weg te kijken…